Even lekker zagen op de cello als de juf niet kijkt.
Kinderen uit de Bijlmer vormen symfonieorkest
Door Anne Peetoom
“Kijk nou toch! Alles plakt !” De cellodocente heeft net uitgelegd hoe je de haren van de strijkstok met een blokje hars bewerkt, zodat die straks soepel over de snaren glijdt. Fanatiek is de groep achtjarigen aan de slag gegaan. Maar Nina is te enthousiast geweest. En nu plakken de haren aan haar vingers en haar vingers plakken aan elkaar. Snel veegt ze haar hand af aan haar combatbroek.
De ruimte in het klaslokaal is net te krap. De kinderen zwiepen hun strijkstok tegen hun buurman. En daarom moet de juf streng zijn. Er wordt niet gerommeld met het instrument.
De hoezen moeten netjes naast de stoelen liggen. Probeer de ander niet te duwen. En nee nooit, nooit de strijkstok op de grond leggen!
Er is nog een lange weg te gaan voordat de kinderen uit de Bijlmer goed uit de voeten kunnen met harsblokje, staartpin, stemsleutel en dat grote wiebelige ding dat op een klein pootje tussen je benen moet blijven staan. De leerlingen komen uit de wereld van Diddy, Snoop Dogg en Usher. Ze doen aan streetdance en niet aan hockey.
Van Vivaldi of Fauré hebben ze nog nooit gehoord. Een viool of cello hebben de meeste van hen nog nooit gezien.
Toch leren tachtig kinderen uit groep 5 van verschillende scholen in de Amsterdamse Bijlmer hoe ze een klassiek muziekinstrument moeten bespelen. Iedere donderdag oefenen de kinderen van de Santenkraam, het Kruispunt en de Bijlmer Montessorischool in kleine groepen op bijvoorbeeld viool, fluit, trompet, klarinet of cello. Leerlingen met een minder fijnbesnaarde motoriek zijn ingedeeld bij het slagwerk of de hoorns.
Over een paar weken worden alle groepen samengevoegd en ontstaat er een echt symfonieorkest: Het Leerorkest.
Hoogtepunt wordt een concert in de Beurs van Berlage dat de kinderen samen met musici van het Nederlands Philharmonisch Orkest in juli geven. Iets waar een muzikaal wonderkind alleen maar van kan dromen. Maar we maken het niet te ingewikkeld, vertelt Marco Martinelli de Souza . Hij is directeur van het Muziekcentrum Zuidoost en bedenker van Het Leerorkest. “Na een paar maanden les kunnen de kinderen een beetje met een instrument uit de voeten, maar je kan ze nog geen zware klassieke muziek laten spelen. Daarom zal een arrangeur speciaal voor hen muziek samenstellen.”
Rappers
De Souza heeft zijn plannen met Het Leerorkest tegen de stroom in opgezet. Want wat moet een kind in de Bijlmer met klassieke muziek. “Ik heb me vaak moeten verdedigen." ‘Men’ heeft besloten dat kinderen Zuidoost op een djembé horen te trommelen. Je moet de achtergrond van deze kinderen respecteren, heet dat. Ik word daar verschrikkelijk boos om. Ze wonen in een stad met prachtige gebouwen uit de 17e eeuw, er is kunst, cultuur. Klassieke muziek hoort bij de samenleving waarin ze leven. Op deze leeftijd ben je niet zo snel bevooroordeeld. Weten de kinderen veel dat rap en klassieke muziek niet samen zouden gaan.”
In het computerlokaal van de Santenkraam geeft klarinettist Lennaert Mekenkamp les aan een kringetje van drie kinderen en hun juf. De lange noten van het groepje gaan perfect. “Maar ik zie nog veel te veel zachte lippen! Kom jongens, blazen.”
“Het tempo ligt beduidend lager dan bij een gewone muziekles. Ik heb maar een uur per week. En het zijn kinderen die je erg bij de les moet houden,” legt Mekenkamp uit.
Op het conservatorium was weinig aandacht voor groepsdidactiek. Daarom laat hij zich bijscholen om muziekles te kunnen geven op basisscholen. De trukendoos moet regelmatig open om de aandacht vast te houden. “De kinderen moeten voortdurend actief meedoen. Ik begin bijvoorbeeld de les met een liedje. Dan moeten ze woorden aanvullen of het slagwerk imiteren. Anders ben je ze kwijt.”
Het klinkt als een cliché, maar met het ritmegevoel en vooral het enthousiasme zit het bij de Bijlmerkinderen goed. Vijf donkere hoornblazertjes toeteren zo veel mogelijk geluid uit hun instrument. Ze moeten proberen een strakke “F” aan te houden, maar de docente begroet alle noten die enigszins zuiver uit de hoorn komen met applaus.
De leerlingen krijgen de rest van hun basisschooljaren muziekles via de Stichting Leerorkest. Een kost bare aangelegenheid. Het hele project kost 700.000 euro gedurende vier jaar. Met subsidies van o.a. Stichting Doen en het VSB Fonds, donaties en veel creativiteit heeft De Souza instrumenten en docenten in de klassen weten te krijgen. Financieel experts van ABNAmro hebben een bedrijfsplan geschreven en een meubelfabrikant heeft voor een zachte prijs instrumentenkasten getimmerd.
Het meeste geld geeft De Souza uit aan instrumenten. Tachtig kinderen per jaar, dus tachtig trombones , dwarsfluiten, cello’s, hobo’s, klarinetten. Meer dan driehonderd instrumenten in totaal waarvan de meeste in klein formaat.
En dat brengt zo zijn eigen problemen met zich mee: vind maar eens een instrumentenbouwer die twaalf kinderfagotjes tegelijk kan leveren. “Het duurt twee jaar om die te maken. Toen ik belde met de Duitse instrumentenbouwer werd ik uitgelachen.” Ook de hoorns moeten speciaal worden gemaakt. Een grote hoorn is te zwaar voor een achtjarige.
De Souza schat optimistisch in dat Het Leerorkest twintig jaar met de huidige instrumenten kan doen. De subsidieverstrekkers hebben zich voor drie jaar aan het orkest verbonden. Maar om het project daarna voort te kunnen zetten, moet De Souza andere fondsen aanboren.
Spuug
Op basisschool De Santekraam frunnikt juf Stephanie aan Johns vingers. Hij moet zijn vingers plat op de gaten houden en niet naar de fagot kijken als hij blaast. “Je moet de muziek voelen, niet zien. Rechtop zitten. Breng de fagot naar jou toe en zorg dat het uiteinde van het instrument naar boven wijst. Anders loopt er na een tijd spuug uit.”
De kinderen trekken een vies gezicht. “Gatsie!” Vier zwartgeel gestreepte minifagotjes worden de rest van de les angstvallig naar het plafond gericht.
Muziekles op de basisschool heeft de toekomst, denken zowel De Souza als klarinetdocent Mekenkamp. Al jaren hebben muziekscholen te kampen met teruglopende leerlingenaantallen. En je ziet er vooral kinderen van ouders met genoeg geld of genoeg culturele interesse.
“Kinderen hebben al jong veel bezigheden, de sportclub, een dansgroep. Ze worden niet echt gestimuleerd om muziekles te nemen,” zegt Mekenkamp. “Het ouderwetse oefenen-oefenen-oefenen is er thuis nauwelijks meer bij”
Voorlopig is het nog te vroeg om echt grote talenten te ontdekken tussen de Bijlmerkinderen. Alhoewel er bij de violisten een jongetje zit dat vanaf dag één loepzuivere klanken uit het instrument wist te krijgen.
Door dit soort initiatieven hoopt De Souza de interesse in klassieke muziek aan te wakkeren. Nieuwe Nederlandse aanwas is hard nodig: de helft van de musici in de orkesten komt uit het buitenland. Die willen hier graag spelen, want internationaal gezien staan de Nederlandse orkesten in aanzien. Maar de toestroom van Nederlandse talenten naar de conservatoria stagneert. Dat zie je terug in de samenstelling van het docentenkorps van Het Leerorkest. De helft van hen komt uit landen als Roemenië, Frankrijk, Finland, Suriname en de Verenigde Staten.
Stofzuiger en wasmachine
De omstandigheden op de scholen in Amsterdam Zuidoost zijn nog niet optimaal. Zo krijgt de hoboklas op de Bijlmer Montessorischool les in de keuken. Tussen de stofzuiger en de draaiende wasmachine doen de kinderen ritme-oefeningen.
De violisten oefenen in de hal, waar voortdurend leerlingen uit andere klassen, leerkrachten en aanwaaiend bezoek langslopen.
En op de Santenkraam wordt er in het lokaal naast dat van de fagotleeringen in de muur geboord. De kinderen vinden het niet zo erg, want, zo zegt Anthony “Ik kan veel harder”.
De Souza hoopt dat de docenten de gang naar de Bijlmer vol kunnen houden. Ze moeten allemaal voor een uur les per week naar de scholen komen. “Misschien dat binnenkort een paar stagiaires de instrumenten vooraf willen stemmen. Dat zou al schelen.”
En er is nog een laatste hobbel te nemen. “De kinderen leren niet alleen een muziekinstrument te bespelen. Ze moeten er ook zorgvuldig mee om leren gaan. Hoe haal je het uit de hoes, hoe onderhoud je het. Als ze dat goed kunnen, mag het instrument van mij mee naar huis.”
De scholen zijn daarvan enorm geschrokken. Nooit doen, kreeg De Souza te horen. Ze gaan zeker kapot, als ze al niet verdwijnen. Maar De Souza vindt het een noodzaak dat de kinderen de instrumenten mee naar huis nemen. “ Ze moeten een relatie opbouwen met hun instrument. En daar hoort de verantwoordelijkheid voor je instrument ook bij. Ze moeten leren trots te zijn op wat ze kunnen.”
In de celloklas heeft Nina hulp van de juf nodig. Ze is klaar met de strijkstok en moet nu de hoes van de cello afstropen. De andere kinderen grijpen hun kans: Even lekker zagen.
Aan het eind van de les plakken alle vingers en haren van de hars. De rest van het lokaal ook. Maar trots zijn ze zeker, de Bijlmerkinderen van De Souza.